Een lied Hammaälôth
Het moeilijke van deze psalm is, dat hij te mooi is. Te mooi voor wie geen kinderen heeft en te mooi voor wiens gezin zo vredig altijd niet is. Het luistert wat gemakkelijker als je deze psalm vanuit het slot, “Vrede over Israël!”, leest. Niet over ons privé- en gezinsgeluk gaat het hier in eerste instantie, maar over het geluk van de gemeente. Als je deze psalm te persoonlijk uitlegt, erger je je. Deze psalm hoort bij Ps.126 en Ps.127. Als je trouw aan God bent, heb je het zwaar. Dat leert ons Ps.126. Maar in Ps.127 en Ps.128 is het zo, dat die huilende zaaier ineens een mooi gezin met allemaal frisse kinderen uit zijn ooghoeken ziet. Dat is dus iets lichts tussen zijn tranen door. Een mooi, oosters beeld van een gelukkig leven. Niemand wordt er buitengesloten, omdat deze psalm van de vrede van de kerk de uitbeelding is.
Dit is de groepsfoto van een gelukkig gezin. Het geheim van het geluk van dat gelukkige gezin is de vreze des Heeren. “Welzalig is een ieder die de Heere vreest”. Maar het ziet er allemaal wel heel “ideaal” uit. Het is een ”plaatje” van een foto. Maar het lijkt wel een bewerkte foto te zijn. Het is haast te mooi. Als u deze foto ziet, denkt u, dat dit een hoge uitzondering is. De werkelijkheid is rauwer. “Want u zult eten van de inspanning van uw handen”. Maar als je geen werk hebt, wat dan? Of wanneer je geen gezin hebt of niet eens samen bent? Lijkt de Bijbel ook zichzelf niet tegen te spreken als het hier over gaat? Job vreesde de Heere; maar ging het hem goed? Uw kinderen gaan misschien ook de verloren zoon achterna. Dat is vaak de werkelijkheid. Maar nu zegt dit lied, dat het vrezen van de Heere niet voor niets is. ”Welzalig is een ieder die de Heere vreest, die in Zijn wegen wandelt”. God vrezen is trouwens niet “bang zijn voor God”, maar je hebt Hem lief met ontzag. Je vertrouwt en eert Hem.
In vers 3 wordt de moeder naar voren gehaald. “Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok middenin uw huis”. “Middenin uw huis” heeft te maken met dat de moeder meestal van het huis het middelpunt is. De kinderen zeggen meestal niet: “Waar is vader?”, maar: “Is moeder er niet?” “Als een wijnstok”. Wijnstokken zijn een lust voor het oog. Mooi, met al die vruchten er aan. Maar zo`n wijnstok heeft iets nodig waar zij tegenaan leunt. Haar steun is haar man. Hij is haar trots en zij is zijn hulp. Dat is niet denigrerend bedoeld. De vrouw is niet maar het hulpje. Zij is van haar man zijn klankbord en kameraad. Iemand die niet altijd alleen maar ja knikt. Zij is zijn “andere helft” die onmisbaar is voor hem en hem tegenspel biedt. Samen trotseren zij kou en hitte, heel de weg lang. Zij slaapt naast hem, dichtbij zijn hart. “Wijnstok” heet zij. En Jezus is de ware wijnstok. Deze moeder is een beeld van Christus die de volle trossen van Zijn zegen ons schenkt. Een godvrezende moeder is in haar gezin een blij element. Dit is een prachtig plaatje dat een gezin ons afschildert, maar dat ook van de gemeente de sprekende uitbeelding is.
Ook de kinderen komen op dit groepsportret voor. “Uw kinderen zullen zijn als olijfplanten rondom uw tafel”. Deze frisse “scheuten” drinken uit de wortel van hun ouders. Zo worden ze groot. Maar zolang ze pril zijn, kunt u ze nog gemakkelijk buigen. Later ziet u, dat dat moeilijker wordt. Al meteen vanaf het begin moeten wij het leven van de kinderen met liefde en wijsheid proberen te buigen in de geest van Gods Woord. Onze kinderen zijn geen naaldboom, maar een vruchtboom. God en de mensen tot blijdschap bid je dat zij leven.
“Als jonge olijfplanten rondom uw tafel”. Dat is wat u niet heidens opvatten moet. Dat heeft niet de toon van: “Wat een vitale kracht, hè, en wat een leven; dat zijn die van mij!” Je mag op je kinderen wel trots zijn; maar je moet niet dwepen met ze. Met de strijdbare grote jongens niet, maar ook met de kleinere kinderen niet. Veel ouders zijn er die zichzelf met hun kleine kinderen promoten. Ze geven hun kinderen nooit een standje. Dat is onmogelijk dat die van hen iets verkeerds hebben gedaan. De meester past wel op, dat hij wat van ze zegt. Dat komt, omdat wij vinden, dat de kinderen van ons zijn. Daarom bederven wij ze. Maar ze zijn niet van ons, maar van God. “Zie, de kinderen zijn het erfdeel of het eigendom van de Heere”. “Getruttel” en “gemacho” staat de Bijbel niet voor. Niet om dat het die van mij zijn, gaat het; maar om dat het die van God zijn.
“En gij zult uw kindskinderen zien”. Toen ons eerste kleinkind werd geboren, begreep ik beter dan eerder dat “zien”. Ik begreep, dat dat betekent: “Goed kijken; dit maak je nog mee”. Nee, wij vieren in de kerk niet de kracht en de potentie van de mensen. God is geen vruchtbaarheidsgod. Baäl is anders. De kinderen etaleren onze macht niet; maar zij tonen, dat God trouw is van geslacht tot geslacht. Misschien bent u wel oma of oom. Zegt u dat wel eens: “Jongen, het is met mij als door een wonder goed gekomen. Geloof, dat het met jou ook goed komt, want God is genadig!”
Brandwijk,
J.A.H. Jongkind.