Een lied Hammaäloth
In Ps.120 waren de pelgrims nog in Mesech. Dat is Bijbeltaal voor “ver weg van God”. Met Ps.121 komt er beweging in. Zij zijn onderweg. En zo meteen, in Ps.122, komen ze thuis. “Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uw poorten in!” Ps.121 is vrolijk en bemoedigend, maar met ook iets van het moeilijke van het leven in zich.
“De Heere is uw Bewaarder, de Heere is uw schaduw aan uw rechterhand”. Zes keer in deze korte psalm is er sprake van ”Bewaren” of “Bewaker”. Daar gaat het dus om. Dat God ons bewaart. Hij zorgt voor Zijn duur gekochte bruidskerk. Hij bewaart, verzorgt en leidt haar. Wij zijn niet aan het lot overgeleverd, aan de domme kracht die je kan maken en breken. Maar wij zijn in Gods hand. Hij laat ons onderweg niet verongelukken. Wat Hij geroepen heeft, brengt Hij ook thuis.
Maar een keer staat er in deze psalm “Ik”. In vers 1 meteen al. Maar verder gaat het alleen nog maar over God. Zo gaat het in het leven en zo gaat het in het geloof. Vers 1 mag over mij gaan, maar alle verdere verzen gaan over God. Dan wijken de problemen. Niet dat ze er dan niet meer zijn. Je zorgen en ziekten worden niet opgeheven. Maar ze kunnen je niet meer deren. God is bij je. Dat geeft moed ook al dreigt het gevaar. Als God vóór ons is, wie zal er dan tegen ons zijn? Van de kant van Jericho, net als vroeger Israël toen het uit Egypte kwam, na een hoogteverschil van wel duizend meter overbrugd te hebben, zag de vermoeide pelgrim met blijdschap de stad.
Ik weet niet wat u te overbruggen hebt gekregen en hoe zwaar dat dat is. Maar in het geloof zult u ook komen in de stad waar God woont.
Jezus moet dit ook gezongen hebben, toen Hij 12 was, en 13 en 14 (want Hij ging zo graag naar Gods huis) en 33, het jaar dat Hij stierf. “`k Sla d` ogen naar `t gebergte heen, vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht”. Als Hij het zingt, klinkt het het mooist. Uit dit lied lijkt er alleen maar vrede op te klinken. Maar zo is het toch niet. De onrust is de onderliggende laag. Spannend gaat het er in deze psalm, net als in het leven, aan toe. Deze pelgrim kijkt naar de bergen. “Wat zal er mij overkomen?”, denkt hij. Wij zeggen soms ook: “Ik zie er tegenop als tegen een berg”. Tegen het tegenvallen van wat niet mag tegenvallen en tegen het mislukken van wat niet kan mislukken, zien wij allemaal op. “De Heere zal u bewaren voor alle kwaad”. In vers 7 staat dat. Maar je kunt ook voor “Bewaken” kiezen als je dat vers vertaalt. Bewaren doe je iets wat niet leeft. Je bewaart een foto of een kettinkje of een diploma. Iets waar je zuinig op bent. Maar bewaken doe je een mens. In een ziekenhuis is er een afdeling hartbewaking. Elkaar afwisselend zijn de verpleegkundigen daar 24 uur, iedere dag weer, in touw. “De Heere is uw Bewaarder, de Heere is uw schaduw aan uw rechterhand”. Onze reis is een woestijnreis. Onbarmhartig kan de zon schijnen. Wij slepen ons voort. Want die zon, o die zon! Jezus vond in de gloed van de hete dag aan het kruis niet ook maar een klein beetje schaduw. Opdat ik bij God schaduw vind en verkwikking. Daar waar boven de ark de vleugels van de engelen uitgebreid zijn. “Ik”, in mijn benauwdheid, ben er ook wel. Dat is dat “Ik” van vers 1. Hoe verslagen wij ook zijn, God vergeet ons toch niet. Maar de rest van deze psalm gaat alleen maar over wie God voor ons is. Dat je voet wankelt, laat God niet toe. Hij laat je niet van vermoeidheid in de afgrond storten. God is er altijd. Hij sluit als het donker is in ons leven er Zijn ogen niet voor. Hij sluimert noch slaapt. Ook de schaduw aan je rechterhand is de Heere. Niemand raakt er zijn schaduw ooit kwijt. Je schaduw loopt bij elke stap met je mee. Juist wanneer de zon het felst steekt, op de weg van Jericho naar Jeruzalem tenminste (want dan staat de zon in het zuiden), heb je je schaduw rechts van je. Zo gaat God met je mee. Betekent dat, dat God ons geen kwaad ons ooit zal doen overkomen? Nee, u weet wel beter. Hij bewaart er ons niet voor. Hij bewaart er ons in. Midden er in. Hij vrijwaart er ons niet voor, maar Hij bewaart ons er in. Wij zijn zelf geen grote helden. Maar wij zijn in Gods hand. Geloven is niet: onaantastbaar zijn en alles weten; maar geloven is: middenin de gevaren weten: “Hij houdt mij vast”. “Wij geloven dan ook niet omdat wij de wereld kunnen verklaren”, las ik in een mooi boek, “Maar om het er in uit te kunnen houden”. Door de diepte draagt God ons heen. Zo brengt Hij ons thuis.
Er is geen ongelukkiger mens dan wie zichzelf moet bewaren. Er is geen armer mens dan wie zich aan Christus nog niet kwijtgeraakt is. Iemand die dus nog voor eigen rekening leeft. Dan ligt onze schuld nog op ons. Maar gezegend wie onder de bescherming van de hoge God staat. Iedereen die naar het nieuwe Jeruzalem reist, komt daar behouden eens aan. “De Heere zal uw uitgaan en uw ingaan (ook uw laatste uit- en ingaan) bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid”.
Brandwijk
J.A.H. Jongkind