Ga naar de inhoud

Daniëls verwachting

“Hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan.” (Daniël 6:11m)

Wij schrijven boven de meditatie: “Daniëls verwachting.”

De leidende gedachten zijn:

  1. De gevaren, die hem omringen.
  2. De trouw, die hij betoont.
  3. De zegen, die zijn deel wordt.

Daniël “had” al vanaf zijn jeugd iets met God. Maar hij was niet wereldvreemd. Hij heeft met zijn vele gaven middenin de grote heen- en weer beweging van zijn dagen gestaan. Een groot diplomaat moet hij zijn geweest. Een van de drie hoogste mensen was hij geworden in het openbare bestuur van het voor hem, als Jood, vreemde land. En de koning van Babel wilde hem de voornaamste maken van deze drie. Maar de collega`s zinde dat niet. En men heeft hem aangevallen op het stuk waarin hij opviel: op zijn godsdienst! En men heeft er de koning toe verleid om dit tot een hoge wet te maken: dat er in een hele maand tot geen enkele instantie zou gebeden en geroepen worden dan slechts tot de koning. En de koning trapte er in. Wij zeggen in onze dagen, dat de overheid neutraal is. Maar dat is niet waar. Want een overheid heeft altijd een geloof. Je kunt zonder geloof geen wetten maken. En als dat het geloof van de bijbel niet is, is dat een ander geloof. Dat is in onze tijd het geloof, dat je het met elkaar als mensen moet zien te redden. Adoptie van een kind door twee mannen “kan” dan op en gegeven moment. En ook euthanasie “kan”, als er een voldoende maatschappelijk draagvlak voor is. En als u dat afwijst, bent u een roepende in de woestijn. En men vindt het vreemd, als u naar de kerk gaat of bidt. Ook in onze tijd is geloven niet iets gerings!
2.Daniël is ondanks alles trouw gebleven aan wat hem was geleerd. Hij bad drie keer op een dag voor zijn open raam, dat naar Jeruzalem uitzag, net zoals hij dat altijd had gedaan. En daar blijkt uit, dat hij een bijzonder huis heeft gehad. Iemands huis bestaat uit meer dan hout en stenen alleen. Iemands huis is zijn leven. Hoe is ons huis? Ziet dat ook naar de stad van God uit? M.a.w.: “Leven wij met onze studie of ons bedrijf of met ons succes alleen maar; of is er een heimwee naar de plaats waar God is en die in de bijbel Jeruzalem heet?” Daniël had een kamer, gebouwd op zijn platte dak, om zich in terug te kunnen trekken uit het rumoer van het dagelijkse leven. En dat was een kamer op het westen, waar de stad was waar zijn hart aan was verbonden. En het hielp hem om aan God te denken bij het bidden, als hij in die richting zich boog. Hij deed dat wel heel privé. Maar de mensen hebben het ook kunnen zien. Als wij bidden en naar de kerk gaan, doen wij dat niet demonstratief. Maar de mensen zien het wel. En ze mogen het zien. Daniël, die zo dapper volhardde, is een geweldig voorbeeld voor ons. Maar hij is meer. Hij is in die oude tijd een voorafschaduwing van de Heere Jezus, die na vele eeuwen zal geboren worden in Bethlehems stal. En die heeft het bidden en geloven niet alleen ons voorgedaan, maar die heeft het voor ons gedaan. Niet zelden denkt een toch wel echt kind van God: “Ik kan helemaal niet bidden en geloven.” Maar de Heere Jezus kon het. En die deed het. En die deed het om voor ons te bidden om vergeving en ook om een thuis in Gods huis.

 

Velen hebben de indruk, dat je een kaal, schraal leven hebt, als je gelooft. Een leven vol pietepeuterigheid en waarin je voornamelijk heel veel niet mag. Maar dat is niet waar. Het is juist zo ruim. Augustinus zegt: “Vrees God en doe dan wat je wilt.” M.a.w.: “Als je God eerbiedig vreest, is de hele wereld van je.” En Christus zegt zelf: “De zachtmoedigen (dat zijn Zijn nederige kinderen) zullen de aarde beërven.” Daniël werd wel in de kuil van de leeuwen gegooid. Maar hij werd er wonderlijk ook weer uit verlost. En dit hoofdstuk eindigt met het veelbetekenende woord: “Deze Daniël nu had voorspoed in het koninkrijk van Darius en in het koninkrijk van Kores, de Perziaan.” Dus hij overleeft in goede welstand meerdere vorsten. Dat betekent in de specifieke taal van de bijbel, dat die staand blijven die God vrezen.Denk er aan, elke dag stellen God en de wereld ons op de proef. Elke dag doen we examen. Men wil weten hoe diep het zit. Als het in ons hart niet zit, waait het zo weg. Maar gezegend, die in Christus is geborgen en leeft in zijn kracht. Zegen is geen vaag, nevelig iets. Maar dat is, dat de Heere mee gaat. De hoogten over. De diepten door. Dan zijn we nergens thuis en overal vreemdelingen. Maar we zijn toch ook overal thuis. Want ons thuis is bij God. En wij gaan nu nog door hoog en diep, mooi en moeilijk, “ja” en “nee”; totdat wij met Christus eeuwig overwinnen zullen en daar wonen waar Hij zelf woont. Moge het met gouden letters boven onze levens staan getekend: “Hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan.”
Brandwijk                                                                                       ds. J.A.H. Jongkind.