Tot rust komen…!?
“Mijn ziel, keer terug tot je rust, want de HEERE is goed voor jou geweest.” – Ps. 116:7
Onrust. In je hoofd, in je hart en soms zelfs in je lichaam. Vanwege een conflict in je gezin, op je werk of in de kerk. Je maakt je zorgen, of je loopt vast in je studie, je werk of je relatie. Je voelt je overvraagt voelt door anderen of je overvraagt jezelf (want je wilt het goed doen, het anderen naar de zin maken). Of jij of iemand om wie je geeft wordt ziek en is daardoor beperkt. Dat houdt je bezig, zorgt voor onrust vanbinnen.
Als je gevoelig bent, je verantwoordelijk voelt of snel bang bent zul je mogelijk meer last van onrust en stress hebben dan anderen. Ook hormoonschommelingen en een anders werkend (vrouwen)brein kunnen daarvoor zorgen. En als je niet zo goed bent in het verwoorden en uiten van je gedachten en gevoelens dan kan de onrust in je hoofd en hart langer aanhouden. Deze onrust kan maken dat je maar door blijft gaan en zelfs leiden tot vermoeidheid, lichamelijke (pijn)klachten en/of dat je burnout raakt. Veel (ook jonge) mensen kampen met dit soort klachten als gevolg van onrust en stress.
Hoe belangrijk is het daarom dat we leren om rust te nemen. Om alles wat ons bezighoudt even achter ons te laten (los te laten) en te ontspannen zodat ons hoofd, hart en lichaam tot rust kan komen.
Maar hoe moeilijk kan dat soms zijn. Omdat bepaalde gedachten steeds opnieuw door je hoofd gaan of omdat het voelt alsof je nog van alles moet…
De psalmdichter van Psalm 116 leert ons in vers 7 dat het kan helpen om jezelf tot rust te brengen door jezelf toe te spreken. Om tegen jezelf (tegen je ziel) te preken en hardop te zeggen: ‘kom weer tot rust, o mijn ziel’. (Vrij vertaald: ‘rustig maar’ of ‘ontspan maar’). En dan ook tegen jezelf te zeggen waarom je alle reden hebt om je onrust los te laten en rustig te worden. De psalmdichter geeft als reden: ‘want de Heere is goed voor je geweest.’ De psalmdichter zegt dus niet dat je je hoofd leeg moet maken en moet stoppen met denken. We moeten juist blijven denken. Denken aan wat de Heere eens voor ons heeft gedaan en onszelf dááraan herinneren. Onszelf daar moed mee inspreken. Dat is wat de psalmdichter doet. Hij spreekt zijn ziel (zichzelf) toe dat hij weer rustig mag worden omdat de Heere goed voor hem geweest is. Hij houdt zichzelf dus voor hoe goed de Heere in het verleden voor hem gezorgd heeft. God heeft de dichter eerder geholpen: naar zijn gebed geluisterd (vs. 1-2), hem gespaard en bewaard toen hij het moeilijk had en hem bevrijd uit angst en benauwdheid (vs. 3, 6 en 8). Dat God goed voor hem geweest is had niet te maken met de goedheid of waardigheid van de dichter, maar alles met Gods karakter. God had geholpen omdat Hij ‘genadig en rechtvaardig’ en ‘een Ontfermer’ is (vs. 5). Dáárom hielp de Heere in het verleden. En dát geeft de psalmdichter het vertrouwen dat de Heere ook in het heden en in de toekomst goed voor hem zal zijn. De dichter brengt zijn onrustige hart tot rust door dat hardop tegen zichzelf te zeggen.
Zó mogen ook wij leren ons hoofd, hart en lichaam tot rust te brengen. Door bewust te denken aan de keren dat de Heere goed voor je geweest is en dat hardop tegen jezelf te zeggen. Jezelf daarmee tot rust te brengen. Want als de Heere in het verleden goed voor je geweest is, dan was dat vanwege Zíjn(!) genade, rechtvaardigheid en ontferming. Dan was dat vanwege het werk en offer van de Heere Jezus Christus. Dáárom was Hij eens goed voor u, voor jou. En dáárom mag u/jij erop vertrouwen dat Hij nu én in de toekomst weer goed voor je zal zijn. Dat te weten geeft rust in hoofd en hart. Die rust wordt wel voortdurend aangevochten. Daarom moet onze ziel dit steeds opnieuw horen. Niet alleen van anderen maar óók uit onze eigen mond. Laten we daarom doen wat deze dichter deed en steeds weer tegen onszelf zeggen: ‘kom weer tot rust, o mijn ziel, want de Heere is goed voor je geweest vanwege de Heere Jezus Christus’. Laten we zo onszelf tot rust brengen in Hem, met Zijn eigen Woorden en beloften. Denk dan vooral aan Zijn kruisoffer. Want zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft omwille van ons, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
Ds. J. Speksnijder, Brandwijk